Een verkenning naar het afnemen van glasvocht voor toxicologisch onderzoek bij de forensische lijkschouw in Nederland
Samenvatting
Inleiding: Bij twijfel over een natuurlijke aard van overlijden of bij evidente aanwijzingen voor een niet-natuurlijke aard van overlijden wordt de forensisch arts ingeschakeld. Deze voert een forensische lijkschouw uit. Een belangrijk onderdeel van de forensische lijkschouw is een screening op intoxicaties (vergiftigingen) in het bloed van de overledene. Maar in sommige situaties is bloed niet meer beschikbaar bij de lijkschouw, bijvoorbeeld bij verbloeding na trauma of bij lichamen in staat van ontbinding. In die situaties wordt nu vaak afgezien van toxicologisch onderzoek, waardoor misdrijven zouden kunnen worden gemist. Echter, uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat veel exogene stoffen postmortaal ook aantoonbaar zijn in glasvocht. Glasvocht zou dus kunnen dienen als alternatieve matrix bij afwezigheid van bloed. Dit onderzoek wil antwoord geven op de vraag in hoeverre de afname van glasvocht voor toxicologisch onderzoek praktisch mogelijk is bij de forensische lijkschouw in Nederland en hoe deze zich verhoudt tot de praktische mogelijkheid van bloedafname.
Methode: Forensisch artsen (in opleiding) werkzaam voor Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) in arrondissement Rotterdam werden gevraagd om bij in totaal 100 forensische lijkschouwen met een indicatie voor toxicologisch onderzoek, naast bloed óók glasvocht af te nemen. De indicaties voor toxicologisch onderzoek volgden de vigerende werkinstructie van de FARR. Glasvocht werd afgenomen volgens een eenduidige werkinstructie. Elke forensische lijkschouw met een indicatie voor toxicologisch onderzoek werd geïncludeerd, ongeacht of de afname van bloed en/of glasvocht succesvol was. Gemiste inclusies werden zoveel mogelijk opgespoord om eventuele selectiebias te verkleinen.
Dit onderzoek loopt nog door en er wordt hard gewerkt aan een publicatie.