Een retrospectief dwarsdoorsnede onderzoek over de jaren 2012 t/m 2020
Samenvatting
Inleiding/Doel
Professionals in Utrecht zien steeds meer kinderen met spraaktaalachterstanden. Onduidelijk is wat hiervan de oorzaak is en welke factoren mogelijk een rol spelen. Onderzocht werd of een stijging optrad in 2-jarigen met een spraaktaalachterstand in 2012 t/m 2020 in de gemeente Utrecht, en welke factoren mogelijk geassocieerd waren met een spraaktaalachterstand.
Methode
Retrospectief dwarsdoorsnedeonderzoek met registratiegegevens uit jeugdgezondheidszorg (JGZ)-dossiers in de gemeente Utrecht. Kinderen van 16 tot 30 maanden die tussen 1-1-2012 en 31-12-2020 werden gezien op een standaard contactmoment, van wie gegevens beschikbaar waren over spraaktaalontwikkeling en van wie ouders toestemming gaven voor gebruik van hun dossier werden geïncludeerd. Het Van Wiechenonderzoek werd gebruikt om een spraaktaalachterstand bij 2-jarigen vast te stellen. Door logistische regressieanalyse werd onderzocht welke factoren geassocieerd zijn met spraaktaalachterstand.
Resultaten
Het aantal/percentage kinderen met spraaktaalachterstand nam licht af. Factoren geassocieerd met een significant grotere kans op een spraaktaalachterstand waren: mannelijk geslacht, prematuriteit, lager opleidingsniveau van ouders en een migratieachtergrond (behalve Surinaamse/Antilliaanse achtergrond). Op bepaalde onderzoekslocaties was de kans op een spraaktaalachterstand significant hoger.
Beschouwing
De waargenomen toename in spraaktaalachterstanden blijkt niet uit dit onderzoek. Een aantal factoren was geassocieerd met een hogere kans op een spraaktaalachterstand. Bij JGZ-consulten kan hiermee rekening gehouden worden, onder andere bij voorschoolse educatie (VE)-indicaties.